1 maart 2015
Vaag zie ik een gezicht in de verte. Wat is er aan de hand? Waar ben ik? Het is duidelijk dat ik niet meer in de supermarkt ben, want ik lig in een bed. Overal doet het pijn. Voorzichtig probeer ik met mijn hand te bewegen maar dat lukt nauwelijks Hij komt niet hoger dan een paar centimeters boven het matras. In de verte klinken stemmen, er komen mensen de kamer binnen. Plotseling fluistert een mannenstem in mijn oor ‘Als je dit hoort, maak dan een beweging zoals je net ook deed.’
Met al mijn kracht probeer ik mijn arm weer te bewegen en dit keer komt hij zelfs iets hoger dan de vorige keer. Vlug wil ik zeggen: 'Waar is mijn man?' Maar er komt alleen wat gemompel uit mijn mond, het enige woord wat duidelijk te verstaan is, is 'man'. Toch pakt iemand mijn hand vast. Zou het mijn man zijn?
Een mannenstem fluistert lieve woorden in mijn oor. Zachtjes komt er een kus op mijn wang neer. Opluchting stroomt door me heen, hij is er. Het beeld begint langzaamaan scherper te worden en het eerste wat ik zie, is mijn man zijn gezicht. Ik wil hem omarmen maar dat gaat niet. Mijn hoofd, rug en nek zitten in het verband.
'Wat is er gebeurd?', vraag ik mezelf af. Mijn hand drukt op een knop waardoor de rugleuning van het bed omhoog komt zodat ik rechtop kan zitten. Het doet wel pijn, maar het lukt.
Ik kijk mijn man aan en vraag: 'Welke dag is het?'
Het klinkt nog steeds niet zoals het zou moeten klinken, maar het is te verstaan.
Hij vertelt dat het 1 maart is en dat ik 9 dagen lang in een kunstmatige coma heb gelegen. Ik kijk hem vol ongeloof aan.
'9 dagen?' herhaal ik verbijsterd.
Mijn man knikt.
Er komt een dokter de kamer binnen en hij stelt mij een paar vragen. Dan zegt hij tegen mijn man: 'Je mag het haar nu wel vertellen.'
Ik kijk hem vragend aan, even zie ik hem twijfelen maar dan begint hij toch te vertellen. 'Een onbekende man heeft bijtend zuur over jou heen gegooid.' Hij hapert kort, er komen tranen in zijn ogen maar toch gaat hij verder. 'Je was in levensgevaar waardoor je kunstmatig in coma moest worden gehouden. Maar nu ben je gelukkig weer wakker.'
Ik kijk hem geschokt aan. 'Hoe zie ik er dan nu uit?' vraag ik langzaam.
'Dat kan je beter zelf ontdekken. Maar je blijft altijd mijn mooie vrouw.' Ik knik begrijpend en bedenk dat hij mij waarschijnlijk geen pijn wil doen.
'Ik heb ook goed nieuws', zegt hij snel. 'Je mag al over vijf dagen naar huis van de dokter.' Dat nieuws maakt me blij, maar ook bezorgd. 'Moet ik dan ook weer aan het werk?' vraag ik onzeker. Hij schudt zijn hoofd en zegt dat het nog een hele tijd zal duren voordat dat weer kan.
6 maart 2015
De zon schijnt op mijn gezicht, langzaam ontwaak ik uit mijn slaap. Plotseling ben ik klaar wakker. Snel schieten mijn ogen naar de kalender die naast mijn bed staat. Het is eindelijk zover, vandaag mag ik naar huis! De afgelopen paar nachten waren zwaar. Af en toe word ik ’s nachts badend in het zweet wakker doordat ik alles weer opnieuw beleef in mijn dromen. Door die dromen zijn er al meerdere nachten voorbij gegaan waarin ik uren niet heb durven slapen. Het piekeren wil ook niet stoppen.
Waarom ik? Waarom heeft hij dit gedaan? Wie doet nu zoiets? Niemand kan mij daar nog een antwoord op geven.
Ik verzet snel mijn gedachten en zie dat mijn man er net aan komt lopen. Hij geeft me een knuffel en helpt mij met aankleden. Voorzichtig doe ik een oude trainingsbroek aan en daarna een trui van mijn man omdat mijn eigen truien te strak zitten. Hij helpt mij overeind en langzaam zet ik een paar stappen. Het gaat eigenlijk best goed! Samen lopen we naar de lift en gaan naar beneden. Net als we naar de uitgang willen lopen, roept iemand mijn naam.
Ik draai me om en zie dat er een agent naar ons toe komt.
'Ik heb goed nieuws,' zegt hij wanneer hij bij ons staat. 'De man die u dit heeft aangedaan is opgepakt!'
Ik glimlach tevreden. Het is fijn om te weten dat hij straks achter de tralies zit en niemand meer zoiets aan kan doen. Maar toch is er iets wat ik nog wil weten.
'Weet u ook waarom hij het heeft gedaan?' vraag ik met een kloppend hart.
De politieagent kijkt mij aan en zegt: 'Wij zijn erachter gekomen dat deze man de winkel bedreigde waar u op dat moment aan het werk was. Hij eiste geld, maar de eigenaar wilde hem dat niet geven. Wat u is overkomen, was een waarschuwing van de dader dat hij het serieus meende. U was op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.'
Een storm van emoties overvalt me. Dus je kan ook al niet meer veilig in een winkel werken, denk ik verontwaardigd. Hoe kan ik me nu nog ergens veilig voelen? Nadat mijn man nog een paar vragen heeft gesteld vervolgen we onze weg naar huis. De rit is erg stil, we weten allebei niet goed wat we moeten zeggen dus zeggen we maar niks. Thuis aangekomen lopen we naar binnen. Ik snuif de geur van thuis op en denk terug aan hoe het eerst was. Voordat dit allemaal gebeurde. We hadden toen een gelukkig leven samen, hopelijk wordt het ooit nog hetzelfde.
Langzaam loop ik naar de slaapkamer. Dit moet ik doen, maar eigenlijk wil ik niet. De angst voor hoe ik eruit zie, brengt me aan het twijfelen. Nog een keer haal ik diep adem en kijk dan in de spiegel. Wat ik daar zie, is nog erger dan ik me had voorgesteld. Mijn ogen vullen zich met tranen maar ik probeer ze binnen te houden. Uiteindelijk zink ik snikkend op mijn bed neer, alle pijn en het verdriet wordt me nu toch te veel. Mijn man probeert me te troosten maar het helpt niet. Als ik na een tijdje ben uitgehuild kijk ik nog eens in de spiegel. Zo zal ik er uit zien. Misschien niet voor mijn hele leven, maar wel voor de komende tijd.