‘Eline, lieverd, wakker worden. Wakker worden.’ Met een bonkend hoofd kijk ik John aan. Ik ben op de bank in slaap gevallen. Hij wrijft over mijn schouder. ‘Weer diezelfde nachtmerrie?’ John loopt naar de foto die drie weken geleden op de kist van mijn dochter stond. Ik ga naast hem staan en verdrink in de grote blauwe ogen van Mia. Ik hou mijn tranen zo lang tegen dat ik er hoofdpijn van krijg. Ik slik en ga in gedachten terug naar de dag dat de politie voor de deur stond. Ze hadden Mia dood in het park gevonden. Precies zoals ik haar in mijn nachtmerries zie. Gewurgd, zeiden ze. De voordeur vliegt open en Johns zoons Dion en Dex komen binnen. Ze mompelen binnensmonds terug wanneer ik ze groet en ik kijk opnieuw naar de foto van Mia. ‘Ze was pas achttien,’ fluister ik. John slaat zijn arm troostend om mijn middel en ik zucht een paar keer diep. Uit mijn ooghoek zie ik Dex zijn hoofd schudden en Dion hem op zijn schouder slaan. Ik vind het moeilijk hen verdrietig te zien. ‘Gaat het wel een beetje?’ vraag ik. Beiden halen ze hun schouders op en lopen naar de koelkast om wat te drinken te pakken. ‘Ik weet dat het moeilijk is,’ ga ik verder. ‘Jullie missen jullie zus.’ ‘Stiefzus,’ zegt Dex. Dion stoot hem weer aan. ‘Sorry ma, ik heb even geen zin om het over Mia te hebben.’ ‘Ze hebben het er ook zo moeilijk mee,’ zucht John. ‘Ze zijn pas eenentwintig. Het ergste wat ze hebben meegemaakt is die keer dat ik een allergische reactie kreeg bij het eten van een kiwi. Wat waren ze in paniek. Ze dachten dat ik doodging.’ Ik leg mijn hoofd tegen zijn warme borst. ‘Ik weet niet wat ik zonder jou zou moeten.’ Ik heb het getroffen met John. Toen Andries, Mia’s vader, plotseling overleed aan een hartinfarct, was ik ontroostbaar. Mia was pas vijf. Te jong om haar vader te verliezen. Het duurde nog jaren voordat ik John leerde kennen. Toen ik hem ontmoette, was het meteen raak. Liefde op het eerste gezicht. Ik was weduwe en hij was al jaren gescheiden. Ik had een dochter, hij twee zoons. Een tweeling. Binnen een halfjaar woonden we samen en na een jaar gaven we elkaar het jawoord. We hebben nooit samen kinderen gekregen. Niet dat we dat niet wilden, maar het lukte gewoon niet. John was een geweldige stiefvader voor Mia, en ik was blij dat alle kinderen goed met elkaar op konden schieten. Ja, ik hád het echt getroffen, maar nu is alles anders. Het gemis wordt per dag erger. Het wordt steeds moeilijker om de dag door te komen. John doet zijn best, Dion en Dex doen hun best, maar de leegte die ik voel, is niet te verhelpen. Twee weken geleden heb ik zelfs mijn auto in de prak gereden. Een ongelukje, zei ik tegen iedereen. Het was glad, bladeren op de weg, regen. Maar het was geen ongelukje. Bij lange na niet. Ongelukkig, dat was het wel, omdat het mislukt is. Ik wilde zo graag naar Mia toe.
Ik loop naar de badkamer, pak de wasmand en loop door naar de slaapkamers van de jongens. Hun vuile kleren gooi ik in de mand en ik loop door naar onze slaapkamer. Ik zet de wasmand even neer en open onze kledingkast. Mijn ogen blijven hangen op de donkergrijze jurk die ik tijdens de begrafenis van Mia aanhad. Ik voel aan de zachte stof en verberg mijn gezicht erin. ‘Loslaten,’ zeg ik tegen mezelf. ‘Laat de jurk los.’ Terwijl ik de jurk loslaat, glijdt deze van het hangertje op de stoffige bodem van de kast. Ik zucht wanneer ik naar de laag stof kijk en haal alles wat op de bodem ligt eruit. Eerst even schoonmaken. ‘Ma, gaat het?’ Ik schrik en verrek mijn nek tijdens het omdraaien. ‘Dex, sorry, ik hoorde je niet aankomen.’ Hij loopt een stukje de kamer in. ‘Kan ik je ergens mee helpen?’ ‘Lief van je, maar ik ben zo klaar.’ Hij draait zich om en loopt naar de deur. Op de drempel blijft hij staan. ‘Ik ga even met Dion naar de stad.’ Met een emmertje sop ga ik de kast en al haar lades te lijf. Dat was hard nodig. Ik leg de hemden en sokken weer terug in de onderste la en loop naar de overloop om de stofzuiger te pakken. Ik ben nu toch bezig en het is echt hard nodig. Als laatste van de bovenverdieping loop ik naar de studeerkamer naast de kamers van de jongens, waar John vaak aan het werk is. Op de grond ligt een groen overhemd. John is ook altijd zo slordig met zijn kleding. Als ik er niet was, zou het maandenlang door heel het huis slingeren. Ik raap het overhemd op en ga verder met stofzuigen. Onder Johns bureau voel ik met de stofzuigerslang iets zitten. Ik zet de stofzuiger uit en ga op mijn buik liggen. Het tapijt is alleen zo donker dat ik niks kan zien. Op de tast graai ik met mijn handen over de grond, en in het uiterste hoekje voel ik iets liggen. Iets zachts. Als het maar geen muis is. Ik pak het vast en ga weer staan. Een opgerold paar sokken. Die was John vast een tijd kwijt. Ik wil ze op zijn overhemd leggen, maar mijn handen haperen. Er zit iets in. Ik stop mijn hand erin en pak er een klein rolletje papier uit. Langzaam vouw ik het open. O god. O god. Diep in- en uitademend knijp ik mijn ogen stevig dicht. Ik tel af. Tien, negen, acht, zeven, zes, vijf, vier, drie, twee, een. Ogen open. Ik krijg een vieze smaak in mijn keel. Dit is níét goed. Als een klein kind begin ik te huilen, maar ik geef mezelf geen tijd en probeer me te vermannen, loop naar onze slaapkamer en leg de sokken zonder erbij na te denken in Johns la. De inhoud verstop ik in mijn handtas, die naast ons bed staat. Ik laat mezelf op het bed vallen en verberg mijn handen in mijn schoot. Zo blijf ik een tijdje zitten. Niet-begrijpend schud ik mijn hoofd. Ik sta op om naar het toilet te rennen, maar halverwege, net voorbij de drempel van de slaapkamerdeur, gaat het al mis en spuug ik mijn ontbijt eruit. Het brandt in mijn keel en ik gris een zakdoekje uit mijn zak om mijn mond af te vegen. Mijn handen beginnen te beven. Ik huil en huil en huil, trek aan mijn eigen haren, sla met mijn vuisten op de grond en blijf dan een halfuur op de grond zitten.
‘Ik moet nog even naar de supermarkt,’ zeg ik terwijl ik Johns autosleutels pak. ‘Ben iets vergeten.’ ‘Zal ik rijden?’ vraagt hij. ‘Dank je, maar ik red me wel. Het is om de hoek. Ben echt zo terug.’ Met trillende benen rij ik de auto uit de parkeerplek. Ik blijf even stilstaan – rustig inademen, een, twee, drie, rustig uitademen, een, twee, drie – en rij door naar de supermarkt. Het wankele gevoel is verdwenen. Ik weet wat ik moet doen. Als een speer ren ik naar de groente- en fruitafdeling. Ik neem er twee mee. Dat moet voldoende zijn. Ik heb veel te veel eten gemaakt, blijkt. John heeft meer dan goed gegeten, maar ik hoop dat hij nog ruimte over heeft, want het lekkerste gedeelte moet nog komen. ‘Als jij alvast in de woonkamer gaat zitten, ruim ik hier de rommel op en begin ik aan de cocktails.’ Hij doet wat ik van hem vraag. Nu moet ik snel te werk gaan. Wat een geluk dat Dex en Dion bij vrienden zijn vanavond. Ik pak het bakje met de eerder uitgeperste kiwi’s en zet het naast de glazen neer. IJs erin, banaan, granaatappel en ananas uit de blender en dan het kiwisap eroverheen. Ik ruik aan de cocktail. Een mengeling van vruchten. De zoete geur van kiwi komt niet boven de andere fruitgeuren uit. Perfect. Ik doe dit voor jou Mia. Mama houdt van je. Ik ruim alles zorgvuldig op en loop met de cocktails de woonkamer in.
Het duurt lang, maar dan hoor ik John kuchen. Stilte, en dan kucht hij nog een paar keer. ‘Kriebel in mijn keel,’ fluistert hij. ‘Gaat het?’ vraag ik. ‘Wil je anders een glaasje water?’ Wanneer ik met het glas terugkom, zie ik hem aan zijn keel krabbelen. ‘Het jeukt zo erg,’ zegt hij met een hese stem. Ik kom wat dichterbij. ‘Je keel is helemaal rood. En dat lijkt wel… Het lijkt wel een galbult.’ ‘Water,’ fluistert hij. Snel reik ik hem het glas aan. ‘Hier, neem maar een grote slok.’ Hijgend laat hij zichzelf van de bank zakken en gaat met zijn rug tegen de tafel zitten. ‘O lieverd toch.’ Ik aai over zijn hoofd. ‘Misschien moet je je nog eens laten testen op allergieën. Veel mensen zijn allergisch voor granaatappel, wist je dat?’
Het duurt nog zeker een halfuur, maar dan wordt hij steeds stiller. Hij kijkt me verward aan. Hij zal vast snel wegzakken. Ik voel me een beetje dronken door de triomf. Licht in mijn hoofd. Ik ren de trap op. Ik moet mijn spullen pakken, hier kan ik niet blijven. Ik loop naar de wasmand en gris het rolletje papier van de bodem. ‘Oké, rustig blijven, niet in paniek raken,’ herhaal ik een paar keer om mezelf te kalmeren. ‘Je kon niet anders.’ Maar daardoor raak ik juist meer in paniek. Ik moet weg! Met een volle weekendtas loop ik de trap af, de woonkamer in, richting de bank, en… Ik laat de tas uit mijn hand vallen. Hij is weg. ‘Eline?’ hoor ik achter me. Met een ruk draai ik me om. Hij zit op de grond, met zijn rug tegen de muur aan; nog steeds een verwarde blik in zijn ogen. ‘Eline, waar ben je mee bezig?’ Het komt er hakkelend uit, bijna snikkend. Het was niet genoeg. Ik heb er niet genoeg in gedaan! ‘Jij… gore klootzak!’ roep ik kwaad. ‘Jij vieze gore…’ Ik spuug in zijn gezicht en probeer hem uit alle kracht te raken met mijn handen en voeten. Hij ontwijkt al mijn aanvallen, ik raak hem niet. ‘Ik heb de foto’s gevonden,’ snik ik. Ik sla hem met een vlakke hand hard in zijn gezicht, maar voel pijn achter mijn eigen ogen, alsof ik degene ben die geslagen is. ‘Godverdomme, John!’ roep ik. ‘Ik heb naaktfoto’s van Mia gevonden in jouw sokken!’ Het laatste woord galmt door de kamer. ‘Waar heb je het over?’ Hij krabbelt aan zijn keel. Het kuchen wordt steeds minder. Ik had er meer kiwi in moeten doen. ‘Was je verliefd op haar?’ vraag ik met overslaande stem. ‘Was je verliefd op je stiefdochter?’ Hij duwt me hard tegen de muur aan. ‘Besef je wel waar je me van beschuldigt?’ Mijn ademhaling versnelt zich. ‘O John, je was echt verliefd op haar.’ ‘Eline,’ gaat hij met alle beheersing verder. ‘Ik… met mijn stiefdochter. Met Mia.’ Hij spuugt de woorden uit alsof hij er zelf van walgt. Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, niet mét Mia. Ik ken mijn dochter. Zij zou nooit…’ Ik slik mijn woorden in. Mijn borst gaat snel op en neer. ‘Heb je haar aangeraakt?’ Hij kijkt me met tranen in zijn ogen aan en schudt zijn hoofd. Hij laat zijn handen zakken en ik pak de kans om bij de muur weg te komen. ‘Je probeerde me te vergiftigen,’ hoor ik hem met doffe stem zeggen. ‘Verdomme John, hoe kom je aan die naaktfoto’s?’ Ik begin te huilen en sla een paar keer met gebalde vuisten op zijn borst. Hij probeert me van zich af te duwen, maar ik klamp me aan hem vast. Ik sla met mijn rechterhand in zijn gezicht en ga met mijn nagels langs zijn nu roze hals. Met zijn handen op zijn bovenbenen blijft hij even staan, hijgend. Hij haalt oppervlakkig adem en zijn gezicht loopt rood aan. Met zijn hand voor zijn gezicht laat hij zich op het grijze tapijt zakken, maar niet lang daarna staat hij weer op. ‘Ik had meteen moeten ingrijpen.’ Hij pauzeert even om op adem te komen. ‘Ik had het je moeten vertellen, maar ik…’ Ik sla hem nogmaals met volle kracht in zijn gezicht. En nog een keer. En nog een keer. Achteruit loopt hij de woonkamer in, met grote ogen. Hij blijft naar achteren lopen, met zijn handen op zijn borst, opent zijn mond nog een keer, maar zijn woorden blijven steken. Ik loop langzaam naar hem toe. ‘Mia kwam erachter. Ze heeft je betrapt met de foto’s en ze dreigde het aan mij te vertellen. Is het niet?’ Ik slik. ‘Jij was het. Jij hebt haar vermoord.’ Ik duw hem naar achteren en schop tegen zijn zwakste plek: zijn rechterknie. Hij schreeuwt van de pijn. Even is het stil. Beiden blijven we staan, hij met zijn hand op zijn pijnlijke knie. Dan pak ik de kandelaar die op de piano staat en richt hem dreigend voor me uit. Hij loopt nog verder naar achteren en struikelt over een cocktailglas dat op de grond ligt. Zijn cocktailglas. Hij verliest zijn evenwicht, probeert zich tegen te houden, maar valt achterover, met zijn hoofd tegen de punt van de tafel. Langzaam zie ik hem wegzakken. Totdat zijn ogen in het niets staren. Ik blijf een poosje nahijgend naast zijn lichaam zitten. Het wordt rustig in mijn hoofd. De dikke mist trekt weg. ‘Ik had meteen moeten ingrijpen. Ik had het je moeten vertellen…’ Ik realiseer me nu pas wat hij gezegd heeft en wat hij ermee bedoelde. Ik kijk naar zijn blauwe ogen. Mijn ogen dwalen af naar zijn broek, naar zijn onderbenen, zijn schoenen. Langzaam schuif ik zijn linkerbroekspijp iets omhoog. Ik zie de donkerblauwe sokken in gedachten weer voor me. Dat kleine ribbeltje aan de zijkant. Zijn het wel zijn sokken? Snel ren ik naar de slaapkamer en open de lade. Met het bewuste paar ga ik op het bed zitten, haal diep adem en kijk ernaar. O god, ze zijn niet van John. Deze zijn van Dex! Beneden hoor ik de voordeur dichtvallen. Met een ruk sta ik op en loop naar het slaapkamerraam. Mijn hart versnelt zijn ritme. Dex’ auto. Mia’s moordenaar is thuis. Chinouk Thijssen Chinouk Thijssen werd in 1983 in Rotterdam geboren. Begin 2009 kwam haar debuut Liefdesduivel uit. Nu werkt ze als schrijfster, recensent, freelance redacteur en T-shirtontwerpster. In 2011 schrijft ze de Thriller on Demand voor VrouwenThrillers.nl.
Bezoekersreacties:
Hedi (42) op 22 september 2011: Ik wist niet hoe snel ik door moest lezen...
Mariska (32) op 22 september 2011: Wauw!! Wat spannend! Dit smaakt naar meer hoor!! Maak er maar een boek van!
Leonie (23) op 14 september 2011: Tjee, wat een verhaal zeg!
petra thijssen (58) op 14 september 2011: jeetje, wat is dit griezelig goed en spannend geschreven....chapeau
|