Kat en muis?
Door: Ivonne Wilken op 8 juli 2019

De ziekenhuisgordijnen vochten om het felle zonlicht buiten te houden. De spleet tussen de twee doeken slaagde daar niet in en in de lichtbundel die dat creëerde zweefden stofdeeltjes. Machines suisden en pompten aan het bed van de patiënt. Het stonk er naar medicijnen, ontsmettingsmiddel, afgekoeld eten en verderf. Ze ging op de stoel naast het bed zitten en keek in de ogen van de man die niet lang meer te leven had. Ze kon niets anders dan walging voor hem opbrengen. In het beste geval was hij een bedrieger, iemand die kickte op een ziekelijke vorm van aandacht en in het ergste geval, ja, in het ergste geval was hij niemand minder dan degene voor wie hij zich uitgaf: Charles de wurger. Hoewel ze zijn claim niet geloofde, de politie had hem immers als verdachte uitgesloten, wilde ze hem tenminste met zekerheid van de lijst met mogelijke daders kunnen schrappen. Al jarenlang beet ze zich als journalist voor een landelijk dagblad vast in de moorden van de seriemoordenaar die de media zo origineel Charles de wurger had genoemd omdat hij, inderdaad, zijn slachtoffers door middel van wurging om het leven bracht. In het politierapport heette deze verdachte gewoon Harry van der Weyde. 

Om haar gevoelens te verbergen viste ze een kladblok en een pen uit haar tas. Vervolgens installeerde ze de dictafoon op het nachtkastje naast het bed. Ze wilde niet de amateur journalist zijn die vergeten was het gesprek op te nemen als hij onverhoopt toch Charles bleek te zijn. 
  ‘U heeft er geen bezwaar tegen als ik het gesprek opneem?’ vroeg ze terwijl ze op het recordknopje drukte. 
  Hij vond het blijkbaar niet nodig om haar verbaal te antwoorden en schudde kort met zijn hoofd. 
  Om haar samenzijn met de man die ze ervan verdacht dat hij haar tijd verdeed zo kort mogelijk te houden, sprong ze gelijk in het diepe: ‘Dus u beweert Charles te zijn?’ 
  Hij keek haar recht aan en liet de stilte groeien. Toen: ‘Beweren? Niks beweren. Ik ben Charles.’ 
  Ze verbrak zijn blik niet en bracht er tegenin: ‘Heeft u daar bewijs voor?’ Wat een idioot dacht ze bij zichzelf. Toen hij niet antwoordde vervolgde ze welwillend: ‘De politie heeft u immers uitgesloten als dader.’ 
  ‘De politie, de politie, wat weet de politie daar nou van?’ vroeg hij met een duidelijke minachting voor het politieapparaat dat hij niettemin drie keer in zijn zin aanhaalde. ‘Ik zal u bewijzen dat ik Charles ben.’ Opnieuw liet hij een stilte vallen. 
  Blijkbaar wilde hij het haar horen vragen dus dat deed ze: ‘Hoe dan?’ 
  Pas toen verklaarde hij: ‘Van al mijn slachtoffers heb ik een aandenken bewaard. Van Sandra een medaillon, Angela had een bijzondere haarspeld en van Miranda een ... Hij leek weg te mijmeren bij zijn opsomming. 
  Big deal, dacht ze bij zichzelf. ‘Ja, die zijn op foto's in alle media gepubliceerd dus dat kan iedereen zeggen ...’ 
  ‘Ja, maar niet iedereen kan vertellen waar die aandenkens gebleven zijn.' 
  Achterdochtig keek ze hem aan. 

Hoewel ze vanwege haar werk altijd nette en comfortabele schoenen droeg, waren ze hier duidelijk niet tegen opgewassen. Modder, plassen, her en der verspreid liggende stenen en onkruid tot aan haar knieën maakten het 'pad' naar de vervallen schuur een ware hindernisbaan. Misnoegd keek ze naar haar Ecco schoenen die diep in de modder wegzakten. Oude lul, gromde ze tegen zichzelf, maar al snel veranderde de kritiek in zelfkritiek: waarom doe ik dit dan ook, ik weet toch dat hier niets te vinden is. Hij wil gewoon tot zijn laatste uur macht over iemand uitoefenen. Powerfreak. Toch liep ze verder. De verzakte schuurdeuren werden door een dwarsligger op hun plek gehouden. Met een krachtsinspanning tilde ze de paal uit de haken en de deur viel langzaam open, tegengehouden door het lange gras.   Nadat ze de schemerige ruimte was ingestapt duurde het een paar seconden voor haar ogen aan de duisternis gewend waren. De schuur had een oneffen vloer en links en rechts zag ze silhouetten van machines. Ze viste haar mobiel uit haar jaszak en met de zaklampfunctie verlichtte ze de ruimte. Stoffig, oud en vergaan, constateerde ze. 
  Zoals hij haar geïnstrueerd had liep ze naar de hoek linksachter en tastte op de balk van de dakconstructie. Als een braillelezer voelde ze harde splinters, spinrag en korrels, misschien wel muizenkeutels, onder haar zachte vingers. Een splinter prikte venijnig in haar wijsvinger. Snel trok ze haar hand terug en zoog het bloed weg. Verdomme, mompelde ze. Opnieuw tastte ze over de balk. Deze keer schoot een harig beest over de rug van haar hand. Ze gilde en schrok opnieuw, deze keer van haar eigen geluid dat hol klonk in de verlaten schuur. Angstig luisterde ze naar haar omgeving voor ze met het hart in haar keel verder zocht. Toen stootte ze tegen iets hards. Ze pakte het vast en trok het naar zich toe. Het was inderdaad een roestig oud blik, ook iets wat hij haar op hese toon had toevertrouwd. Nu zag ze dat haar handen trilden. De trommel was gedeukt en de deksel zat vast zodat ze moest wringen om hem open te krijgen. Door de kracht viel het blik en de inhoud kwam klaterend op de stenen vloer terecht. Met een lichtbundel die onnatuurlijke bewegingen maakte vanwege haar trillende handen, verlichtte ze de inhoud. Een ketting, een bril, een armband, een ... 
  Ze pakte het medaillon op die ze zo goed kende. Ze had hem op de foto's uit het politierapport gezien, had zelfs het onderschrift bij de afdruk in het dagblad geschreven. Dit was het medaillon van Sandra, het eerste slachtoffer van Charles dat als alleenstaande moeder voor de meeste commotie had gezorgd. Het bloed trok uit haar gezicht. Bleek griste ze de aandenkens bij elkaar en met de trommel onder haar arm rende ze de schuur uit. 

Hongerig naar antwoorden dreef haar terug naar het ziekenhuis. Daar gooide ze het roestige blik bijna op zijn bed. Hij had zijn ogen gesloten en keek verward op, maar ze gaf hem niet de tijd om zich te oriënteren: ‘Wat moet dit voorstellen?’ Ze kwam bijna niet uit haar woorden.  
  Een zelfgenoegzaam lachje vormde zich om zijn smalle lippen. ‘Ik zei toch dat ik Charles de wurger was,’ was zijn enige repliek op haar onstuimige binnenkomst. Blijkbaar beviel hem de naam die de media hem had gegeven. 
  Ze kon die grijns wel van zijn gezicht slaan! ‘Ik bel de politie.’ 
  ‘Daar kunt u beter even mee wachten, misschien wilt u eerst luisteren naar wat ik te zeggen heb,’ fluisterde hij onheilspellend. 
  ‘Ik geloof dat ik wel genoeg heb gehoord.’ 
  ‘Daar zou ik niet zo zeker van zijn, wat als ik u vertel dat er mogelijk nog iemand door mijn toedoen komt te overlijden?’
   Met stomheid geslagen keek ze hem aan: nog een slachtoffer? Maar hoe kon hij vanuit dit ziekenhuisbed ...? ‘Nog een slachtoffer?’             Sarcastisch sprak hij: ‘Ja, u denkt toch zeker niet dat ik u hiernaartoe heb gehaald zodat ik alles op kan biechten om met een rein hart naar de hemel te gaan?’ Hij keek haar indringend aan: ‘Nee mevrouw Meeuwsen, wij gaan een spel spelen, een spannend kat-en-muisspel.’ Hij grijnsde en liet opnieuw een van zijn irritante theatrale stiltes vallen. Toen hij zeker wist dat hij haar aandacht had: ‘Er is een slachtoffer dat nog precies achtenveertig uur te leven had op het moment dat ik contact met u zocht.' 
  ‘Wat?’ 
Hij grijnsde opnieuw, keek van zijn horloge naar het plafond en rekende hardop: ‘Ik belde u gisteravond om 24:00 uur precies en u kwam pas om half elf vanochtend. Toen koste het u nog eens vijftig minuten om naar de schuur te gaan en terug te komen en nu zijn we alweer vijf minuten verder. Dan heeft u dus nog precies twaalf uur en 35 minuten voor ze door zuurstofgebrek om het leven komt. Tik tok.’ 
  Ze kon geen woord uitbrengen. 
  ‘Nog twaalf uur, 34 minuten en 43 seconden,’ telde hij af. 
  ‘Zuurstofgebrek, maar hoe … ?’ 
  ‘Uitleg kost tijd mevrouw Meeuwsen, maar zoals u wilt: ik heb haar opgesloten in een ruimte waarin precies genoeg zuurstof is voor 24 uur. Daarna is het einde oefening.’ Met een glimlach voegde hij eraan toe: ‘Het vergde me wat creatieve aanpassing om tijdens het moment suprême van mijn overlijden nog eenmaal de macht van het moorden te voelen, maar ik heb het er graag voor over. Het is me een waar genoegen om dit spel met u te spelen.’ Hij verwees duidelijk naar het feit dat hij zijn slachtoffers normaal gesproken wurgde.        Snel verwerkte ze de informatie. Deze keer geloofde ze hem wel. ‘U bent gek, werkelijk hartstikke gek, ik ga nu de politie bellen.’ 
  ‘Dat mag u gerust doen Mevrouw Meeuwsen, maar dan geef ik het slachtoffer weinig kans. Ik heb u een hoge gunfactor gegeven omdat ik uw werk altijd met plezier gelezen heb, maar wat weerhoudt mij ervan om mijn mond te houden zodra u de politie erbij betrekt? Ik heb niets te verliezen want als ik u eraan mag herinneren: ik ben een ten dode opgeschreven man.’ Tijdens het praten zocht hij met een ongecoördineerde hand in het blik en pakte er een bedelarmband uit. Bijna liefkozend liet hij de bedeltjes door zijn vingers glijden. Hij zag dat ze zijn handelingen volgde en bevestigde haar vermoeden: ‘Inderdaad, deze is van haar.’ Weer die wanstaltige grijns tussen een hoestbui door. Toen hij weer kon praten vervolgde hij: ‘En dat is tegelijkertijd de eerste clou voor u.’ Opnieuw die theatrale stilte. Ze kon zien hoe hij ervan genoot om de regisseur van zijn eigen speelfilm te zijn. ‘Dus, zoals ik al zei, dit is uw eerste aanwijzing. Dit armbandje kan u vertellen wie het slachtoffer is want zoals u waarschijnlijk als verslaggever wel weet, is ze niet als vermist opgegeven. Een identiteit die af te lezen is aan de bedeltjes aan de armband. Succes mevrouw Meeuwsen. Tik tok.’ 
  ‘Maar w...?’ 
  ‘Nee mevrouw Meeuwsen, ik stel hier de vragen en bepaal de regels. Dit spel spelen we stapje voor stapje. Pas als u het antwoord op de eerste vraag weet zal ik u de volgende aanwijzing geven. Voor nu doe ik er het zwijgen toe en ik zou maar niet proberen om me andere gedachten te brengen; het enige wat u dat kost is tijd. Kostbare tijd die u niet heeft. Tjop-tjop.’ Met meer kracht dan ze van de zieke man verwachtte, duwde hij het armbandje in haar hand. 
  Ze wist dat ze geen kant op kon en gedwongen werd om zijn ziekelijke spel te spelen. Van woede en frustratie kneep ze in het ziekenhuislaken tot haar knokkels wit zagen. Maar tegelijkertijd was de jager in haar geboren, een jager die in dit geval zijn prooi wilde redden in plaats van vangen. De jager die het tegen hem op zou nemen in hun gezamenlijke race tegen de klok. Zij was de enige die het slachtoffer nog kon redden.  
  
Ze had een afgelegen plekje in het cafetaria van het ziekenhuis gevonden en haar laptop ingeplugd. Terwijl hij aan het opladen was, bestudeerde ze het armbandje. Bij de gedachte dat hij het tussen zijn vingers door had laten glijden veegde ze ongemerkt haar handen aan haar spijkerbroek af en legde de armband voor zich op tafel. Het sieraad telde drie bedeltjes: een kleine zilveren tennisracket, het symbool van het sterrenbeeld stier en een veer. Toen ze het veertje nauwkeuriger bekeek zag ze dat het een ouderwetse pen was. Zo'n veer die je in een pot inkt moest dopen. Ging het om een schrijfster? Een cartoonist? Het sterrenbeeld was duidelijk maar daarmee was het onmogelijk zoeken. De tennisracket dan, zou de vrouw tennis spelen? Ze trok de computer naar zich toe en toetste ‘tennisverenigingen’ en de regio in. Al zijn slachtoffers kwamen uit deze omgeving. De clubs flitsten al snel over het scherm, maar de ledenlijsten waren een ander verhaal. Die zouden wel afgeschermd zijn vanwege de privacybescherming. Wanhopig keek ze op haar horloge. Er restte haar niets anders dan naar de verschillende verenigingen toe te rijden en de bestanden op te vragen. Dat leek simpel maar ook hier liep ze natuurlijk tegen de privacybescherming aan: ‘Nee mevrouw, zo’n lijst kunnen we helaas niet zomaar afgegeven. Waar heeft u die voor nodig?’ 
  ‘Eh ... onderzoek, ik ben een artikel over de ledenbestanden van verschillende verenigingen aan het schrijven,’ loog ze.  
  ‘Dan raad ik u aan een schriftelijk verzoek in te dienen bij het bestuur. Ze zijn de laatste tijd nogal streng.’ En met een blik die om begrip vroeg, voegde ze eraan toe: ‘U weet wel, met die nieuwe wet enzo.’ 
  Ze zag wel in dat ze niet verder kwam, zuchtte en liep naar buiten, naar het zonovergoten terras langs de banen. Moedeloos zakte ze in een van de stoelen neer. Weer keek ze op haar horloge. In een andere situatie kon ze zich voorstellen dat het ritmische geluid van de bal tegen het racket in combinatie met de steunende uitroep die daar synchroon mee ging rustgevend kon werken, maar nu werkte het op haar zenuwen. Plok-plok werd in haar hoofd al snel vertaald in het geluid van een tikkende klok. Tik-tak tik-tak. Weer die polsbeweging. Ze had nog nooit zo vaak op haar horloge gekeken.  
  Ze bestelde een koffie. De secretaresse zou toch wel een keer naar de wc gaan? Ze ging zo zitten dat het leek alsof ze naar de baan keek maar met een schuin oog kon ze de receptie in de gaten houden. Niet lang daarna liep de receptioniste inderdaad weg. Snel liep ze achter de balie en boog zich over de computer. Met een bibberende muis gleed ze over de verschillende bestanden. Waar moest ze zoeken? Een mapje 'ledenlijst' op de desktop was blijkbaar teveel gevraagd. 
  ‘Wat denkt u dat u daar aan het doen bent?’ klonk de verontwaardigde stem van de secretaresse. 
  Het was dus duidelijk niet zo makkelijk als het altijd in de films werd geschetst. Als een geslagen hond droop ze met haar ‘staart tussen de benen af’.  

‘Je wilt dat ik de bestanden van tennisverenigingen ga hacken?’ Vragend keek hij haar aan. ‘Jij vraagt mij om iets illegaals te doen?’ Na haar fiasco bij de tennisbanen was ze radeloos naar Cody gereden. Cody had ze leren kennen toen ze een reportage over hackers had geschreven en ze hadden contact gehouden. Hij liet haar binnen in een woonkamer vol beeldschermen, losse circuits die gekoppeld waren aan stoffige moederborden, harde schijven, toetsenborden, laptops en al het mogelijke wat je je bij whizzkids voor kunt stellen. Zijn woonkamer had meer weg van het zenuwcentrum van een ruimteschip.
  ‘Ik zou het niet vragen als het niet belangrijk was.’ 
  ‘Hoe belangrijk?’ 
  ‘Het is een zaak van leven of dood.’ Ze hield het expres vaag. Hij wist natuurlijk niet dat ze het letterlijk bedoelde. Hoeveel ze geen vrienden waren vertrouwde hij haar genoeg om te weten dat ze er een serieuze reden voor had. Toch keek hij haar sceptisch aan. 
  Snel veranderde ze van onderwerp door zijn ego te strelen: ‘Lukt dat je?’ 
  Het werkte: ‘Lukt dat mij? Wat een vraag: natuurlijk lukt het mij dat. Dat is echt een peulenschil, de meeste verenigingen hebben hun bestanden absoluut niet beveiligd.’ Zonder er verder nog een woord aan vuil te maken vroeg hij: ‘Nou, kom op dan, om welke tennisclub gaat het?’ Ze gaf hem de naam en zijn vingers gleden behendig over het toetsenbord. Een zee van vierkante haakjes, codes en kriebels waar ze niets van snapte vloog over het scherm. Hoewel hij al volledig door zijn taak geabsorbeerd werd, zei hij tussen het tikken door: ‘geef me anderhalf uur.’ Hij concentreerde zich op de lijnen vol codes. ‘En als ze goed zijn twee uur tops.’ 
  ‘Ik heb de namen van vrouwelijke leden nodig, hun geboortedata en als het zou kunnen ook hun beroep,’ verduidelijkte ze de opdracht.      ‘Oké, vrouwelijke leden en hun geboortedata dus. Beroepen staan niet in zulke bestanden. En nou wegwezen zodat ik me kan concentreren,’ zei hij gekscherend. Ze liet de lijst met de overige verenigingen bij hem achter. 

Na een kruisbestuiving van de ledenlijsten met het sterrenbeeld stier, hield ze een lijst met vijftien namen over. Personen waarover ze zoveel mogelijk informatie moest zien te vinden en dan maar hopen dat er één affiniteit had met schrijven, tekenen of kalligrafie. 1234 muisklikken, 345 internet pagina's, 35 telefoontjes en twee schele ogen later kreeg ze een man aan de lijn. Hij was de echtgenoot van een tennis spelende dame die lid was van een schrijfgroep op Facebook. ‘Cheryl? Nee, Cheryl is er niet, die heeft zich deze week van de wereld afgesloten om te schrijven. Vanwege een deadline. Ze heeft zelfs een huisje gehuurd. Zelfs ik, haar enige echte echtgenoot wordt doorverwezen naar de voicemail,’ antwoordde de vriendelijke stem quasi gepikeerd. ‘Die ze trouwens niet afluistert.’
  ‘Maar eerlijk is eerlijk; dat hadden we van tevoren afgesproken en,’ voegde hij er vertrouwelijk aan toe, ‘dat houdt onze relatie spannend. Kan ik een boodschap aan haar doorgeven? Voor als ze terugkomt bedoel ik?’ 
  Ze bedankte hem vriendelijk en ronde het gesprek af, euforisch dat ze eindelijk de betreffende persoon gevonden had. 
  ‘Cheryl, Cheryl van der Heijden, hijgde ze als een kind dat de vrijplaats van een spel bereikt terwijl ze de kamer binnenstormde. Verwachtingsvol keek ze hem aan. 
  Zijn response kwam deze keer verrassend snel: ‘Heel goed mevrouw Meeuwsen, prima gedaan, het gaat inderdaad om Cheryl van der Heijden.’ Opnieuw die stilte. 
  Ze voelde de opluchting, bijna een soort van kinderlijke trots en de te lang ingehouden adem ontsnapte aan haar longen. Ze wist het, ze wist dat het Cheryl van der Heijden moest zijn! 
  Toen vervolgde hij; ‘Alleen jammer dat u blijkbaar nooit voor uzelf heeft leren denken mevrouw Meeuwsen. Volgt u altijd blindelings orders op? Wat denkt u eigenlijk dat we hier aan het doen zijn; een kinderachtig spel waarbij ik u opdrachtjes geef die u vervolgens zo snel mogelijk moet oplossen voor ik u bij de hand neem naar de volgende vraag? Bent u werkelijk zo infantiel? Ik dacht altijd dat onafhankelijk denken het credo van de journalistiek is?’ Uitdagend keek hij haar aan. 'Het was alsof ze een klap in haar gezicht kreeg' was een eufemisme. Wat? Had ze al die moeite, tijd en energie voor niets verspeeld? Was ze dan geen stap verder gekomen? Woedend keek ze hem aan. 
  Als om olie op het vuur te gooien zei hij smalend: ‘Het doet er immers niet toe wie de persoon is. Kent u de Bijbelse uitdrukking 'zonder aanziens des persoons' niet mevrouw Meeuwsen? Nee, waar het om gaat is dat iemand binnenkort geen zuurstof meer heeft en dat u daarvoor verantwoordelijk bent.’ 
  Met stomheid geslagen keek ze hem aan. 
  ‘En het achterhalen van de naam van het slachtoffer, die totaal zinloze actie, kostte u,’ weer keek hij op zijn horloge, ‘zeven uur, drieënveertig minuten en vijf seconden. Kostbare tijd die nooit meer terugkomt.’ Poeffff, gebruikte hij de mimiek van een goochelaar die een duif liet verdwijnen. ‘Tik tok mevrouw Meeuwsen.’
  Wat een lul! 
  ‘Nee mevrouw Meeuwsen, u zult echt wat strategischer moeten denken. Wat is hier werkelijk van belang?’ 
  De plek, de plek natuurlijk, dacht ze bij zichzelf terwijl ze woedend de kamer uitbeende. Hij zou haar toch niet verder helpen. 
  ‘Mocht u me nog nodig hebben dan hoor ik het graag mevrouw Meeuwsen,’ riep hij haar na in het volume dat hij nog kon produceren. Het laatste wat ze hoorde was zijn holle lach die door de gang echode. 
  
Te snel reed ze naar de redactie om te doen wat ze al die tijd al had moeten doen: nogmaals de gegevens over Harry van der Weyde napluizen. Waar woonde hij? Met wie ging hij om? Wat voor bezittingen had hij? Wat was ook alweer zijn beroep of achtergrond? Een hectische zoektocht in de stilte van de verlaten redactie. Na lang puzzelen maar na niet veel meer relevants dan zijn adres te hebben gevonden reed ze naar zijn huis. Al snel ontdekte ze dat hij in een opmerkelijk burgerlijk rijtjeshuis woonde. Wat had ze dan verwacht? Een griezelkasteel? 
  Via de schutting kwam ze in de redelijk afgeschermde achtertuin. Wat nu? Geen ruimte voor twijfel want de tijd begon nu echt te dringen. Ze pakte een steen, tikte het raam van de achterdeur kapot en opende de deur van binnenuit. Angstig luisterde ze of de buren waren gealarmeerd maar het bleef stil; de buurt leek door televisieschermen geabsorbeerd te worden. Binnen rook het naar een huis dat te lang was afgesloten en dichte gordijnen schetsten een trieste, schemerig sfeer. Hoeveel ze een stille hoop had, verwachtte ze niet dat ze het slachtoffer hier zou vinden. Dat zou te eenvoudig zijn voor het spel van Charles de wurger. Toch opende ze de kamers een voor een met een zwaar kloppend hart. Het duurde niet lang, het huis was klein en de inrichting Spartaans. Geen geheime luiken of valse muren. Geen kelder of afgesloten zolderruimte. Kasten met het hoognodige. 
  Zuchtend zakte ze in de stoel van de 'studeerkamer'; een bijna lege ruimte met alleen een bureau en een stoel, geen computer. Onder een stapel netjes gedocumenteerde rekeningen vond ze in een la een eerste teken dat de bewoner van het huis een persoonlijkheid had. Gretig trok ze het naar zich toe. Het was een vergeelde foto van twee jongetjes die tegen een houten roeiboot leunden met op de achtergrond een uitgestrekt meer. De oudste was ongeveer een kop groter en had zijn arm beschermend om het kleine jochie geslagen. Was Charles de wurger een van die onschuldig uitziende jongens? Ze bestudeerde de gezichten aandachtig en probeerde zich een jongere versie van Van der Weyde voor te stellen. Hij zou de kleinste kunnen zijn maar wie was dan die andere? Dat moest haast wel een broer zijn. 
  Opeens echoden de woorden van Charles door haar hoofd: ‘Kent u de uitdrukking 'zonder aanziens des persoons' dan niet mevrouw Meeuwsen?’ Waar was natuurlijk de hamvraag. Ze bestudeerde de foto opnieuw. Op de achtergrond zag ze een klein huisje maar waar stond die? Zou het familiebezit zijn? Ze trok de rekeningen naar zich toe en ging door zijn stapel papieren bankafschriften. Het duurde een tijdje, maar toen stond het duidelijk zwart op wit: de uitgaven voor een reparatie aan een vakantiewoning in de Ardennen. Het adres stond er zelfs bij! Daar moest het zijn.  

Nu pas realiseerde ze zich dat het nooit zijn bedoeling was geweest dat ze het slachtoffer levend zou vinden. Hij had met haar gespeeld zoals een kat met een muis speelt; hij had haar gesard en gejend maar alles was precies gelopen zoals hij dat wilde. Hij had haar laat gebeld in de wetenschap dat ze 's avonds toch niet zou reageren op een voicemailbericht van een uitgesloten verdachte. Toen dat dwaalspoor en weer was de tijd verstreken. Maar wat had hij het haar in zijn huis gemakkelijk gemaakt: hij had de antwoorden als het ware recht onder haar neus gelegd, wetende dat ze het toch niet op tijd zou redden. Ze had het alarmnummer gebeld en was naar het vakantiehuis gereden. Het had haar behoorlijk wat overredingskracht gekost maar toen ze aankwam was de politie al met zoeklichten en warmtedetectoren aan het zoeken. Ze vonden haar in een ondergrondse ruimte maar het was al te laat. Precies zoals hij dat wilde. 
  Maar waarom, waarom allemaal? Zodat hij de geschiedenisboeken in zou gaan als de seriemoordenaar die zo gedreven was dat hij zelfs vanuit zijn sterfbed nog een slachtoffer maakte? Waren 'roem' en aandacht dan zo belangrijk voor hem? Ze verbeet haar woede en liep voorbij de brancard waar de lijkschouwer de lijkzak dichtritste. Voorbij de blauwe zwaailichten die een spookachtig licht op de duistere nacht wierpen. Weg van de plek, weg van het onheil. 
  Opeens werd het haar allemaal teveel. Ze kon zich net op tijd naar de bosjes wenden voor de stroom braaksel haar binnenste verliet en klaterend een weg naar buiten vond. Er werd een deken om haar schouders gelegd en mensen passeerden links en rechts. Iemand vroeg of ze thuis gebracht wilde worden. ‘Nee bedankt, dat is niet nodig,' zei ze. Ze schudde de deken van zich af en gaf hem terug aan een van de vele mensen die op de plaats delict rondliepen. Na haar initiële verklaring zou ze morgen uitgebreid door de politie worden gehoord.        Mistroostig liep ze naar haar auto. Achter het stuur slikte ze de gal weg en keek door de voorruit terwijl ze met een geforceerd rustige ademhaling probeerde haar gedachten te ordenen. Ze wist dat ze tot actie moest overgaan: dit nieuws moest zo snel mogelijk gepubliceerd worden. Onmiddellijk ontwaakte haar journalistieke instinct. Ze zou de unieke foto's die ze met haar mobiel had gemaakt naar de redactie sturen samen met de lead die ze in haar hoofd alvast aan het schrijven was. Dan zouden de achtergrondverhalen volgen, unieke reportages die ze vanuit de eerste hand zou kunnen schrijven. 
  Ja, ze had een scoop van hier tot Tokio te pakken! Haar verhaal zou een gigantische impact hebben, haar journalistieke carrière zou een enorme boost krijgen. 
Eindelijk was Charles ontmaskerd!

Ivonne Wilken

Met criminologie, antropologie en journalistiek als achtergrond, schrijf ik psychologische thrillers en korte verhalen waarin ik lezers op een onverwachte manier raak. Binnenkort verschijnt mijn debuut 'Achter de façade' (voorlopige werktitel) bij Kabook. Twee spannende verhalen zijn gepubliceerd in bundels. 'Beller onbekend' in verhalenbundel 'Duistere signalen' van Schrijfatelier Alicia en 'Over leven' in 'Live!' van Vrouwenthrillers. 


Op Sweek zijn mijn korte verhalen te vinden. Een aantal heeft schrijfwedstrijden gewonnen en is ook elders gepubliceerd: een kinderverhaal op voorleestuin.be en een Engelstalige novelle, 'Vis-a-vis', op Amazon kindle. 'En zo is de cirkel rond' en 'Golven' zijn ook op Editio te vinden. 

Editio over 'En zo is de cirkel rond': 'een origineel verhaal over de wederwaardigheden van een dode poolvos, verteld vanuit het dier, en met een buitengewoon mooie, elegante toon.' Oordeel zelf en check gelijk mijn andere verhalen;) Veel leesplezier!



Bezoekersreacties:
Website Security Test